Interview Eerste Termijn (2014-2019)


In 2014 trapte u af als cdK, u kwam net van de CNV waar u vier jaar voorzitter van was. U bent directeur Slachtofferhulp geweest, en in de consultancy gezeten. Van huis uit bent u predikant. Een hele diverse achtergrond, die in uw huidige functie goed van pas komt: u schaakt nu ook op diverse borden. Terugkijkend op eerdere functies, past de jas van commissaris van de Koning u het beste?
“Al die jassen hebben me goed gepast. Na tien jaar predikantschap wilde ik mijn wereld vergroten, die werd me te klein. Dat vergde wat moed, maar dat heb ik aangedurfd. Na een tijdje kwam ik in een hele andere wereld, die van het bedrijfsleven. Een hele stap was het daarna om algemeen directeur van Slachtofferhulp te zijn, een jas die als gegoten zat. Ik heb altijd wel goed nagedacht over de volgende jas. Als voorzitter van de CNV merkte ik dan ook: een eindverantwoordelijke functie dicht tegen de politiek aan, dat past echt goed bij mij.
Ik heb nergens afscheid van genomen om er nooit meer mee te maken te hebben. Met plezier heb ik in al die andere werelden gewerkt en ben ik doorgereisd, maar niet vergeten waar ik vandaan kwam.
Net als mijn huidige functie, het past bij mij: de jas van commissaris van de Koning zit me heel goed. Deze functie is de letterlijke kroon op een mooie en diverse loopbaan. Het mooie is ook dat een heleboel elementen uit die vorige banen terugkomen in mijn huidige functie, dat maakt de cirkel rond. Zo zit ik bijvoorbeeld in de Raad van Advies van de Stichting Vliegramp MH17, ben ik voorzitter van het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) en ben ik voorzitter van het Nationaal Comité Veteranendag. Als voorzitter van de CNV werd ik gevraagd om aan de adviesraad van de oude ‘nutsbank’, nu de Volksbank, deel te nemen. Daar zit ik nog steeds in. Ik heb nergens afscheid van genomen om er nooit meer mee te maken te hebben. Met plezier heb ik in al die andere werelden gewerkt en ben ik doorgereisd, maar niet vergeten waar ik vandaan kwam. De ervaring maakt je ook rijker als mens en professional. Ik durf zeker te zeggen: vijftien jaar geleden had de jas van cdK me niet zo goed gezeten als nu!”
Toen u in 2014 begon als commissaris was één van uw speerpunten: zorgen dat de provincie Zuid-Holland een andere houding krijgt, minder teruggetrokken en minder risicomijdend. Hoe hebt u dat aangepakt en waar staan we nu, zes jaar later?
“Toen ik begon merkte ik dat ik vaak hoorde: ‘nee of nee, daar gaan wij niet over’. Dat vond ik jammer. Ik wilde liever als antwoord horen: ‘Hoe kan ik helpen?’, ik zie het zo dat je als provincie allerlei moeilijke vragen krijgt en probeert om daar antwoorden op te zoeken. Dat betekent niet dat je altijd overal ja op hoeft te zeggen, maar dat je een prettige en constructieve houding aanneemt. Dan maak je je als organisatie vanzelf geliefder als samenwerkingspartner. Ik heb dus hard gewerkt aan het imago, dat de ‘uitgestoken hand’ is gaan heten.
Ik wilde liever als antwoord horen: ‘Hoe kan ik helpen?’, ik zie het zo dat je als provincie allerlei moeilijke vragen krijgt en probeert om daar antwoorden op te zoeken.
Niet iedereen in Zuid-Holland zal dit hebben gemerkt, je dient als provincie toch in eerste instantie een ander soort publiek dan bijvoorbeeld een burgemeester. De provincie is zichtbaar waar het bruggen, wegen en natuurgebieden betreft. Maar de provincie is ook op sommige terreinen een soort groothandelaar die aan de detailhandel levert, om het maar zo te zeggen. Dat maakt ons niet altijd zichtbaar. Toch heb ik door de jaren heen gemerkt dat mensen die veel te maken hebben gehad met de provincie - zoals instellingen, bedrijven, woningbouwverenigingen en politici – die openere houding op een positieve manier hebben ervaren.”
Niet elke inwoner van Zuid-Holland zal dit gemerkt hebben, zegt u. Toch hebt u het van meet af aan gehad over wat voor samenleving Zuid-Holland wil zijn, en wat dit vraagt van inwoners van onze provincie. U zegt het nog steeds vaak: je bent als burger geen klant van de overheid, maar mede-eigenaar. Hoe staat het hiermee?
“Dat klopt, ook dat ik dit vaker zeg. Zo denk ik er ook echt over, de samenleving is van ons allemaal en als je iets wil met elkaar dan moet je niet gaan zitten wachten op ‘de overheid’. Ik ben niet optimistisch of pessimistisch hierover, maar die afwachtende houding zie ik wel in toenemende mate. Als er iets is scheefgegroeid is de afgelopen decennia is dat de verhouding burger – overheid. Ik ben als burger niet de klant van de overheid! Als burger ben je mede-eigenaar van die overheid die namens en voor ons allen een aantal belangrijke zaken regelt. Aan de andere kant zie ik dit mede-eigenaarschap juist wel terug. Een goed voorbeeld hiervan vind ik de inzet van vrijwilligers, die mensen voelen zich medeverantwoordelijk voor het algemeen welzijn. Mensen die zich ergens in verdiepen en iets gaan doen voor de samenleving. Ik word daar oprecht blij van!
Mensen die zich ergens in verdiepen en iets gaan doen voor de samenleving. Ik word daar oprecht blij van!
Maar het kan ook iets anders zijn, bijvoorbeeld het meest eenvoudige: gaan stemmen. Daarbij hoort ook het besef en de bereidheid om je door een ander te laten vertegenwoordigen. Dat je kunt zeggen: ‘ik geef jou het mandaat om namens mij iets te doen. Ik heb vertrouwen in jou, het zal niet altijd zijn wat ik wil, maar doe jij dat maar want ik heb er geen tijd voor of niet genoeg verstand van’. Dat is ook mede-eigenaarschap. Het is vervolgens aan die ander om op een goeie manier met die verantwoordelijkheid om te gaan, dat hij of zij echt zijn of haar best doet om mensen te begrijpen.”
De grote opgaven van Zuid-Holland raken zowel inwoners als bedrijven en instellingen. Om er een paar te noemen: wonen, vrije tijd en recreatie, bodemdaling, bereikbaarheid en verkeer, de arbeidsmarkt en de energietransitie. Grote “dossiers” met grote uitdagingen. Hoe heeft de provincie die de afgelopen jaren aangepakt, en doen we ook echt mee in de gesprekken hierover?
“We zijn op de goeie weg met de opgaves, we hebben veel goeie stappen gemaakt. Hier komt ook de ‘uitgestoken hand’ waar we het eerder over hadden in terug. Ik merk echt dat er algemene waardering is voor de provincie bij samenwerkingspartners. Dat we een goeie gesprekspartner zijn die aan tafel wordt uitgenodigd. De opgaves die je opnoemt hebben inderdaad ieder hun eigen uitdagingen. Kijk bijvoorbeeld naar de energietransitie en windenergie opgewekt door windmolens. Dat is een grote en lastige opgave, waar je gezamenlijk moet zoeken hoe je dat gaat doen. Dat vraagt ook soms een flexibele houding. Wij kunnen wel gaan bepalen waar ze moeten komen, maar ik heb liever dat gemeenten eerst binnen de regio zelf eens gaan bepalen wat zij de beste plek vinden.
We zijn de uitgestoken hand, maar kunnen soms ook iets meer de regisserende hand zijn, op een manier dat mensen dit respecteren. Dan is er ook ruimte om de discussie met elkaar aan te gaan.
Het is aan de andere kant wel zo: er liggen nu eenmaal een paar grote opgaves, en als de regio daar niet uitkomt dan moeten wij de knopen durven doorhakken. We zijn de uitgestoken hand, maar kunnen soms ook iets meer de regisserende hand zijn, op een manier dat mensen dit respecteren. Dan is er ook ruimte om de discussie met elkaar aan te gaan. Speel het spel waar je zelf goed in bent. Dat geldt voor onze samenwerkingspartners en dat geldt net zo goed voor onszelf: wij hebben een verhaal, we zijn als provincie een ontmoetingsplek en verbinden mensen aan elkaar, maar kijk naar steden als Rotterdam en Den Haag, dat zijn nu eenmaal krachtige steden, daar moeten wij ons ook niet bedreigd door voelen. Uiteindelijk gaat het er niet om wie de leiding heeft of wie het belangrijkste is, maar dat we het met elkaar doen. Dat hebben we voor een groot deel voor elkaar gekregen en dat vind ik wel echt een van de vruchten van de afgelopen jaren.”
Voor sommige opgaven waar heel Nederland voor staat, de opvang van vluchtelingen en de stikstofproblematiek bijvoorbeeld, wordt door de Rijksoverheid in toenemende mate naar de commissarissen van de Koning gekeken. Hoe kijkt u daar tegenaan?
“Ik begrijp dat wel, het zijn lastige problemen waar het Rijk ook niet een-twee-drie uitkomt. Over het algemeen is het uitdagende wanneer de Rijksoverheid naar ons als commissarissen kijkt, dat we op een scharnierpunt staan. Kijk ik naar de ene kant, dan zie ik het Rijk namens wie ik toezicht houd. Kijk ik naar de andere kant, dan zie ik mensen die het gevoel moeten hebben dat ik van hen ben. In die positie kun je een heleboel goeie dingen voor elkaar krijgen, maar daar is ook tijd voor nodig.
Het moet natuurlijk niet zo zijn dat wij als commissarissen ingeschakeld worden bij elk probleem dat een ander niet op kan lossen. We hebben het er onderling natuurlijk ook vaak over hoe je omgaat met zo’n ‘opdracht’ vanuit het Rijk. Bij het vraagstuk rondom de stikstof beseffen wij ons als commissarissen ook dat dit een lastig en zeer politiek onderwerp is, wij kunnen hier wel een sleutelrol in gaan spelen maar sommige keuzes liggen echt bij het Rijk.
We moeten als provincie nadenken over onszelf als bestuurslaag: zonder dat je een primaire uitvoerende rol hebt op je kerntaken heb je als provincie ook een kernrol die je moet vervullen.
Ik zie dat het Rijk hier op sommige onderwerpen mee worstelt. Een goed voorbeeld hiervan zijn de vele decentralisaties die in 2015 plaatsvonden. Eén daarvan is het sociaal domein. De gedachte achter die decentralisatie begrijp ik helemaal, zorg moet immers zo dicht mogelijk bij de inwoner zelf georganiseerd worden. Vervolgens hebben gemeenten zoveel verantwoordelijkheden gekregen die gepaard ging met grote bezuinigingen, dat ik zie dat de bestuurskracht van zo’n gemeente het niet bij kon benen. Tegelijkertijd zijn kleine gemeenten door samenwerkingsverbanden hun zelfstandigheid voor een groot deel kwijt. Dit betekent ook dat we als provincie na moeten denken over onszelf als bestuurslaag. Zonder dat je een primaire uitvoerende rol hebt op de kerntaken heb je als provincie ook je kernrol. Ook de Provinciale Staten vragen dit nu meer dan voorheen van mij. Om bij het voorbeeld te blijven van de decentralisaties, soms bekruipt me het gevoel dat het zinvol kan zijn om een aantal bovengemeentelijke taken en verantwoordelijkheden (terug) te leggen bij de provincie. We zien nu heel veel gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten waarbij de democratische legitimering in het geding raakt. De provincie is een democratisch lichaam die daarin zou kunnen acteren. Ik weet dat het ‘roepen tegen de wind in’ is, maar toch..”
In een heel ander proces vervult u ook een kernrol, namelijk in discussie over de procedures voor een nieuwe kroonbenoemde burgemeester. Dat systeem - om tot een nieuwe burgemeester te komen - was afgelopen jaren een veel besproken onderwerp, ook in de Tweede en Eerste Kamer, waar de vraag opkwam of we niet naar een gekozen burgemeester toe moeten. Wat vindt u zelf van dit systeem en van die discussie?
“Die discussie is er inderdaad, en het is goed om kritisch te kijken naar bestaande structuren. Maar wat ik vooral zie in de samenleving is een paradox die je niet met een gekozen burgemeester wegneemt: enerzijds zijn mensen voor verregaande directe democratisering, anderzijds is er een grote behoefte aan een stevige bestuurder die niet over zich heen laat lopen, maar paal en perk stelt. Dat is heel tegenstrijdig. Aan de ene kant willen we met z’n allen zelf leider zijn, aan de andere kant verwachten we wel dat de burgemeester een hele waslijst aan vaardigheden heeft. Zoals ik het zie moet een burgemeester vooral duidelijkheid scheppen, onafhankelijk zijn, en los van alle (politieke) hypes staan. Net als in een goed potje voetbal, waar een scheidsrechter rondloopt die niet bij één partij hoort maar ervoor zorgt dat het spel goed en leuk gespeeld wordt. Die wordt in de topsport ook niet gekozen, maar aangesteld door een instantie die ervoor zorgt dat er één stabiele factor op het veld is.
Wat ik zie in de samenleving is vooral heel tegenstrijdig: aan de ene kant willen we met z’n allen zelf leider zijn, aan de andere kant verwachten we wel dat de burgemeester een hele waslijst aan vaardigheden heeft.
Een gekozen burgemeester zal politisering in de hand werken, een ‘ieder voor zich’ sfeer waarbij de burgemeester voor de één of voor de ander is. Dat komt het ‘spel’ niet ten goede. Daarnaast is het van groot belang dat mensen begrijpen hoe het huidige systeem voor een nieuwe burgemeester werkt. De democratisering waar mensen soms om roepen bestaat al: de gemeenteraad, niet de minister, kiest na een voorselectie van de commissaris haar nieuwe burgemeester.”
Het ambt van burgemeester is er ook niet minder uitdagend op geworden. Welke trends hebt u de afgelopen zes jaar waargenomen in het ambt?
“De burgemeester heeft er steeds meer taken op het gebied van openbare orde en veiligheid bij gekregen, en moet ook met een versplinterde politieke partijen in de gemeenteraad om gaan. In een paar grote gemeenten zijn burgemeesters zeker de helft van hun tijd kwijt met zaken die te maken hebben met de openbare orde en veiligheid in hun gemeente. Aan de ene kant moet de burgemeester dus de toegankelijke burgervader of burgermoeder zijn, aan de andere kant moet de burgemeester als crimefighter op kunnen treden; dat is een breed scala aan competenties.
Aan de ene kant moet de burgemeester de toegankelijke burgervader of burgermoeder zijn, aan de andere kant moet de burgemeester als crimefighter op kunnen treden; dat is een breed scala aan competenties.
Ook de fragmentatie binnen de lokale politiek is een aspect dat veel kan vragen van de burgemeester. Soms zie ik tot wel vijftien fracties in één gemeente. Dat kan een hoop tegenstellingen opleveren waardoor het soms lastig is om een midden te vinden met elkaar. Daarnaast is media exposure en de roep om verantwoording over allerlei zaken vanuit gemeenteraden vergroot. Daar moet je als burgemeester mee om kunnen gaan, het heeft echt een impact op deze mensen zelf en op hun gezin. Al met al zie ik dat een heleboel burgemeesters het ambt met zeer veel plezier vervullen, maar het is wel lastiger geworden.”
“De commissaris brengt met redelijke tussenpozen bezoeken aan de gemeenten in de provincie”, zo luidt een van de eerste artikelen uit de wettelijke ambtsinstructie. Dat zijn behoorlijk wat bezoeken in zes jaar, wat hebt u uit die bezoeken meegenomen?
“Deze ambtsbezoeken zijn echt heel leuk. Ik ga dan op bezoek bij een gemeente en hoor van mensen uit het college van b en w, de gemeenteraad en maatschappelijke organisaties hoe het gaat. Dat zijn stuk voor stuk allemaal mensen die wat willen maken van de samenleving, die naast hun bestaande baan tijd kunnen en hebben willen nemen om een andere verantwoordelijkheid op te pakken. Ik weet heus wel dat een gemeente zich tijdens een ambtsbezoek van hun allerbeste kant laat zien en dat de praktijk soms anders is, maar die beste kant van mensen is er ook!
Ik weet heus wel dat een gemeente zich tijdens een ambtsbezoek van hun allerbeste kant laat zien en dat de praktijk soms anders is, maar die beste kant van mensen is er ook!
Natuurlijk kom ik ook weleens bij gemeenten waar het allemaal minder soepel loopt. Dan zie ik het meer als mijn taak om mensen ergens op aan te spreken. Ik heb de afgelopen jaren in deze bezoeken wel meer gezien dat raadsleden het lastig vinden wanneer ze hun eigen geluid niet terughoren in de realisatie van plannen. Dan ga ik graag het gesprek aan over hoe je niet in je eentje maar op een gezamenlijke manier plannen kunt verwezenlijken.”
Ook in het buitenland beweegt u zich op terreinen waar de provincie relevant kan zijn, bijvoorbeeld in China.
“Ik was nog nooit in China geweest totdat ik daar in 2014 voor het eerst op handelsmissie was. Daar is het ook gelukt om relaties te leggen en banden te smeden. De provincie is door onze kennis en kunde een van de directe samenwerkingspartners geworden waar het gaat om de ontwikkeling van een nieuw te bouwen stad.
De provincie is door onze kennis en kunde in China een van de directe samenwerkingspartners geworden voor een nieuw te bouwen stad.
Ik ben een echte Hollander, ik kan vrij direct zijn en neem geen blad voor de mond. In China zit je dan tegenover iemand die in een heel ander systeem zit. Dat je ondanks de verschillen dan een band op kan bouwen, elkaar in de ogen kunt kijken en elkaar begrijpt dat is erg waardevol.”
Uw dagelijkse werkzaamheden verhouden zich ook tot de veiligheid in Zuid-Holland. Zo houdt u bijvoorbeeld het bestuurlijk toezicht op de veiligheidsregio’s in de provincie, houdt u zich bezig met waterveiligheid en ook met andere veiligheidsthema’s die nu meer focus vragen dan zes jaar geleden. Hoe ziet u uw rol in deze thematiek?
“Ik merk dat ik echt in die rol gegroeid ben. Dat kost ook tijd, want het hangt heel erg samen met het opbouwen van een netwerk. Gezag heb je niet meteen, dat moet je creëren. Het is misschien niet het meest zichtbare deel van mijn werk, maar ik investeer er wel veel tijd in. Ik zie mijn rol dan ook vooral als degene die mensen bij elkaar brengt. Ik zeg weleens, mensen moeten elkaar kennen als ze elkaar nodig hebben. Dat geldt zeker voor het veiligheidsdeel van mijn taken.
Mensen moeten elkaar kennen als ze elkaar nodig hebben, dat geldt zeker voor het veiligheidsdeel van mijn taken.
Ik ben bijvoorbeeld verantwoordelijk voor een stuurgroep op het gebied van waterveiligheid, een werkveld waarin het prettig is dat men elkaar makkelijk kan vinden, ook op momenten dat dit cruciaal is. Mensen stellen dit ook op prijs, dat merk ik iedere keer weer.”
Een ander groot deel van uw werkzaamheden verhoudt zich tot uw protocollaire rol in de begeleiding van leden van het Koninklijk Huis bij hun bezoeken in de provincie. U staat, als cdK van Zuid-Holland, vaak aan de lat voor evenementen met leden van het Koninklijk Huis. Hoe hebt u dit ervaren afgelopen jaren?
“Dit vind ik een mooi onderdeel van mijn functie, en dit is juist een heel zichtbaar deel van mijn functie. Sommige mensen denken dat dit het leeuwendeel is van mijn werk, dat is niet zo. Maar ik ben wel vaak aan de beurt als commissaris van de Koning in Zuid-Holland, er was een tijd dat ik gemiddeld een keer per week een bezoek begeleidde. Deze bezoeken brengen je ook echt op plekken waar je anders niet komt, dat is een hele leuke en waardevolle manier om je provincie, de inwoners, instellingen en bedrijven te leren kennen.
Ik heb groot respect voor de wijze waarop het Koninklijk Huis haar taken uitvoert, Zijne Majesteit de Koning is echt één van de stabilisatoren in ons land.
Ik vind het ook belangrijk om deze taak recht te doen, en doe zoveel mogelijk bezoeken zelf. Om het maar zo te zeggen: de Koning stuurt ook niet elke keer een ander. Ik merk ook dat het Hof dit waardeert. Daarnaast heb ik groot respect voor de wijze waarop het Koninklijk Huis haar taken uitvoert, Zijne Majesteit de Koning is echt één van de stabilisatoren in ons land.”
Ten slotte: “We hebben het in het begin gehad over hoe goed de jas van commissaris van de Koning mij zit. Het is echt een jas die naar mijn lichaam is gaan staan. Als ik terugkijk op de afgelopen zes jaar vind ik het echt een voorrecht dat ik dit werk mag doen.
Uiteindelijk ben ik een gewone vent met een bijzondere functie, maar die functie moet niet met je aan de haal gaan. Het is van belang op met twee benen op de grond te staan, je bewust te zijn van de betekenis van de functie, maar ook een ‘gewoon man’te blijven. Voorlopig ben ik nog lang niet verzadigd en ga ik met heel veel plezier mijn tweede termijn in!”